- toile
- toile [twaal]〈v.〉1 (stuk) doek ⇒ weefsel, linnen2 (schilders)doek3 (spinnen)web ⇒ 〈figuurlijk〉 val(kuil)4 〈scheepvaart〉zeil ⇒ (de) zeilen5 〈meervoud; informeel〉lakens♦voorbeelden:1 toile de chanvre • henneplinnentoile émeri • schuurlinnen, -doektoile à matelas • beddentijk〈figuurlijk〉 toile de Pénélope • eindeloze zaak, penelopearbeidtoile de sauvetage • vangzeiltoile de tente • tentzeil, -doektoile à voile • zeildoek, canvastoile cirée • wasdoek, zeiltoile métallique • metaal-, kippengaastoile métisse • halflinnen2 fixer sur la toile • schilderen, op 't doek vastleggen4 navire chargé de toiles • schip met volle zeilen, met alle zeilen gehesenfaire de la toile • veel zeil bijzetten→ village¶ toile de fond • decor, achtergrond 〈ook figuurlijk〉1. f1) doek2) (spinnen)web3) zeil2. toilesf pllakens
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.